In een recente uitspraak van 8 juni 2023 door de Rechtbank van Eerste Aanleg in Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, is een beslissing genomen over de geldigheid van een arbitrage-exceptie opgeworpen in een tweede conclusie na het weren van de eerste conclusie.
In deze zaak werd de eerste conclusie van een van de partijen geweerd. Vervolgens werd door deze partij een arbitrage-exceptie opgeworpen in de tweede conclusie. De rechtbank moest beoordelen of deze exceptie, opgeworpen na de wering van de eerste conclusie, geldig was. Dit werd beoordeeld aan de hand van de principes en wetsbepalingen zoals vastgelegd in het Gerechtelijk Wetboek.
Volgens artikel 747, § 4 van het Gerechtelijk Wetboek worden conclusies die na de termijn zijn ingediend, automatisch geweerd uit de debatten. Dit principe werd toegepast op de eerste conclusie van de betreffende partij. De rechtbank overwoog vervolgens dat de tweede conclusie van deze partij, waarin de arbitrage-exceptie werd opgeworpen, de eerste geldige inbreng van de partij in de procedure was.
Bovendien, zoals artikel 1682, § 1 van het Gerechtelijk Wetboek voorschrijft, moet een arbitrage-exceptie voor elk ander verweer worden aangevoerd om ontvankelijk te zijn. De rechtbank oordeelde dat, aangezien de eerste conclusie werd geweerd en dus geen juridisch effect had, de arbitrage-exceptie in de tweede conclusie als de eerste geldige verweer van de partij beschouwd moest worden.
Deze uitspraak biedt duidelijkheid over de behandeling van arbitrage-excepties in het Belgische rechtssysteem, vooral in gevallen waar een eerdere conclusie is geweerd. Het onderstreept het belang van de naleving van de procedurele regels en termijnen zoals vastgelegd in het Gerechtelijk Wetboek en bevestigt dat een geweerde conclusie geen juridisch effect heeft in de procedure.